Bélgica: Zo kweek je de lekkerste aardappelen
De hoogtijdagen voor de moestuiniers zitten er nu echt wel aan te komen. De zon en de wind zorgen ervoor dat de bodem stilaan voldoende droog wordt om hem zonder schade te kunnen bewerken.
Wie het geluk heeft om over een redelijke moestuin te beschikken, moet zeker eens overwegen om zijn eigen aardappelen te kweken.
D e aardappelteelt is zeker niet de moeilijkste en verloopt volledig in de volle grond. Er is dus geen gedoe met voorzaaien, verspenen en uitplanten. Wie bovendien kiest voor een vroege aardappel kan al eind juni, begin juli lekkere nieuwe aardappelen oogsten uit de eigen moestuin. En geloof mij, zo lekker kan je ze nergens kopen, maar we moeten nu wel dringend aan de slag, want het ideale pootmoment voor de vroege rassen is eind maart, tot half april.
Botanisch
De aardappel (Solanum tuberosum) is, net als de tomaat en aubergine, een soort uit het geslacht van de Nachtschade (Solanum), dat deel uitmaakt van de Nachtschadefamilie (Solanaceae). In natuurlijke omstandigheden (vermeerdering door zaad) is de aardappel een tweejarige plant, maar in de moestuin (vermeerdering door knollen) telen we hem als eenjarige plant.
Aardappelen vormen ondergrondse stengels (stolonen), die eindigen in een knolvormige verdikking, de aardappel, waarin reservevoedsel van de plant wordt opgeslagen. Deze knollen zijn voorzien van meerdere ogen of knopaanzetten, waaruit zich in het volgende seizoen een nieuwe plant met knollen ontwikkelt.
Soorten pootgoed
Aardappelen worden ingedeeld in vroege, middelvroege en late rassen, naargelang de groeiperiode die ze nodig hebben alvorens ze geoogst kunnen worden. Het oogsttijdstip wordt dus bepaald door het ras en door de datum van aanplanten.
Vroege rassen zijn aardappelen die al vlug knollen vormen en daarom ook eerder, reeds na 90 tot 100 dagen, geoogst kunnen worden als het loof van de planten nog groen is. Ze zijn dan nog niet volledig uitgerijpt en bijgevolg ook niet lang te bewaren. Dit is echter geen bezwaar, want ‘nieuwe’ aardappelen zijn op hun best als ze vers geoogst zijn. In de regel worden vroege rassen ook wat vroeger gepoot dan de andere rassen, om ze zo vroeg mogelijk te kunnen oogsten.
De latere rassen worden in de praktijk vaak enkele weken later geplant dan de vroege en worden pas geoogst als het loof afgestorven is. De opbrengst is dan maximaal en de knollen zijn volledig afgerijpt en daardoor ook langer te bewaren. Late rassen zijn pas na 150 tot 180 dagen uitgerijpt.
De teeltduur van aardappelen kan korter gemaakt worden. Dat is vooral interessant voor vroege rassen, door de poters voor te kiemen. Leg de poters een paar weken voor het uitplanten op een lichte plek (vermijd evenwel direct zonlicht) bij een temperatuur van ongeveer 10 °C. De knollen gaan dan spruiten: de knoppen lopen uit en vormen korte, dikke uitlopers, waardoor de aardappelen sneller ‘starten’ na het planten.
Aardappelen in de moestuin
Aardappelen groeien goed in de meeste gronden, maar hebben een hekel aan te natte gronden. Lichte gronden zijn ideaal voor vroege teelten, aardappelen geteeld op zwaardere gronden zijn langer te bewaren. Aardappelen groeien het best bij een lage pH (kalkrijke grond), maar houden niet van verse kalk. Dat veroorzaakt zelfs schurft op de schil. Een flinke bemesting met compost of goed verteerde stalmest is voldoende om in de voedingsbehoefte van de aardappelplant te voorzien.
Aardappelen hebben, zoals de meeste bewaargroenten, een relatief hoge kaliumbehoefte. Een te hoge stikstofbemesting zorgt voor een sterk ontwikkeld loof, maar voor minder opbrengst aan de knollen. Wie nog wat extra samengestelde meststof wil toedienen, kiest het best voor een meststof met een laag N-gehalte en een hoog K-gehalte (bijvoorbeeld: N+P+K: 12-10-18). Voor latere teelten kan voor het aanaarden nog wat extra patentkali (25 g/m²) gestrooid worden.
Aardappelen hebben een voorkeur voor een groeiplaats in de volle zon met voldoende tocht, zodat het loof niet te lang nat blijft. Maak de grond voor het planten goed los (spitten of woelen), maar niet al te fijn. Planten kan in plantgeulen of putjes van ongeveer 5 cm diepte. De afstand in de rij bedraagt voor vroege teelten 30 cm, latere rassen worden op 40 cm in de rij gepoot. De onderlinge rijafstand is 6 tot 70 cm, waarbij een bredere rijafstand gemakkelijker is om later te kunnen aanaarden.
Aanaarden
Door de plantjes tijdens de teelt aan te aarden wordt de ondergrondse wortelvorming gestimuleerd en vermindert de kans dat knollen groen en oneetbaar worden doordat ze worden blootgesteld aan het zonlicht. Bovendien kan men zo het jonge loof van vroege teelten beschermen tegen nachtvorst en warmt de grond op ruggen vlugger op dan vlakke grond.
Het aanaarden kan in 1 of meerdere keren gebeuren, waarbij het geleidelijk opbouwen van de rug (in 2 of meerdere keren) de voorkeur krijgt, omdat het onkruid dan geen kans krijgt om zich te ontwikkelen. Wanneer we in 2 keer aanaarden, kan men dit een eerste keer doen als de planten ongeveer 10 cm hoog zijn, een tweede keer als de plantjes ongeveer 20 cm hoog zijn. Dat kan met een aanaarder of hak, waarbij men de grond die tussen de rijen ligt tot vlakbij en tegen de planten brengt. Daardoor ontstaat een rug. Wanneer, met welk materiaal of hoe vaak men ook aanaardt, de bedoeling is dat men uiteindelijk een rug krijgt van ongeveer 20 cm hoog waarin de knollen zich goed kunnen ontwikkelen.
Teelt en oogst
De grootste vijand van de aardappelplant is de aardappelplaag (Phytophthora infestans), een schimmelziekte die vooral opduikt bij warm en vochtig weer. De teelt van vroege aardappelen is minder onderhevig aan deze ziekte, omdat de weersomstandigheden dan nog niet echt gunstig voor deze schimmel. Voor latere teelten is tijdig ingrijpen met gewasbeschermingsmiddelen aangewezen om de ziekte te voorkomen. Verder vraagt de aardappelteelt weinig zorgen tot het moment van de oogst (respecteer steeds een vruchtafwisseling van 1 x op 4 jaar).
Vroege aardappelen kunnen naar behoefte geoogst worden, zonder dat het loof al afgestorven is, op het moment dat je vindt dat de knollen groot genoeg zijn. Reken hierbij op minimum 70 groeidagen. Krab voorzichtig wat grond van de rug om de grootte van de knollen na te gaan en oogst regelmatig een portie terwijl de rest van de partij nog kan doorgaan met groeien. Bewaaraardappelen worden bij voorkeur geoogst als het loof afgestorven is. De knollen zijn dan volledig afgerijpt en kunnen lang bewaard worden.
Aardappelen moeten donker bewaard worden op een luchtige, koele plek (4 tot 8 °C). Zo kan je tot diep in de winter genieten van je zelfgekweekte aardappelen.
Geert Brantegem
Fuente: https://www.landbouwleven.be/16632/article/2023-05-03/zo-kweek-je-de-lekkerste-aardappelen